Zelfwerkzaamheid
gepubliceerd op 2 juni 2021
Bij zelfwerkzaamheid verwerken studenten de leerstof alleen of samen, bij voorkeur onder begeleiding van de docent. Het betekent niet ‘alleen worstelen met de leerstof’, maar eerder ‘begeleide inoefening’. De docent houdt zicht op het leren en geeft studenten feedback en aansporingen om verder te leren.
Op deze pagina vind je informatie over:
- Instructie voor zelfwerkzaamheid
- Alleen of samen werken
- Drie rondjes lopen bij zelfwerkzaamheid
- Scaffolding
- De hulpladder
- Het gebruik van toepassingen bij zelfwerkzaamheid
Instructie voor zelfwerkzaamheid
Als je wilt dat je studenten echt zelfstandig aan het werk gaan, daar iets van leren en niet meteen met vragen zitten – geef dan het beste eerst een volledige instructie. Het is ook belangrijk om zelfwerkzaamheid in te bouwen in je online les, dit helpt om de les online effectiever en aantrekkelijker te maken. “Maak nu de opdrachten van paragraaf 6.4 die je nog niet af hebt”, volstaat bijvoorbeeld niet.
Een volledige instructie bevat de volgende informatie[1]:
- Waartoe: waartoe dient de opdracht; wat is het belang en de betekenis ervan?
- Wat: wat is de opdracht?
- Hoe: hoe moet er gewerkt worden en de opdracht uitgevoerd worden?
- Hulp: welke hulp is er en waar?
- Tijd: hoeveel tijd is er?
- Uitkomst: wat gebeurt er met de uitkomst(en)?
- Klaar: wat moet er gebeuren als de student klaar is; zijn er aanvullende of extra opdrachten?
Een volledige instructie biedt helderheid en houvast aan studenten en helpt de docent bij het ontwerpen van onderwijs. Het dwingt over alle aspecten van opdracht(en) na te denken die studenten bij de verwerking van leerstof moeten maken. Maak daarom een dia die je kunt hergebruiken, bijvoorbeeld met een tabel die je steeds kunt kopiëren en opnieuw invullen. Als je een volledige instructie geeft, laat dan de stap ‘wat’ als laatste zien. Anders ben je je studenten meteen kwijt, want die beginnen zonder verder te luisteren.
Vanuit een goede instructie bevorder je de zelfwerkzaamheid van de studenten. Je kunt de instructie uitwerken op bijvoorbeeld een dia in een (interactieve) presentatie of op een interactief whiteboard in je online les. Ook is het mogelijk er een screencast of interactieve video van te maken. Verstandig is om de volledige instructie op te nemen in een interactieve opdracht.
Meer weten? Over al deze tools vind je meer informatie bij Leermiddelen en tools.
Alleen of samen
Als docent sta je voor de keuze: zijn studenten alleen zelfwerkzaam of samen? Het een sluit het ander niet uit: studenten leren effectief als ze de stof op verschillende manieren verwerken, dus ook zowel alleen als samen.
Er is sprake van samenwerkend leren als een les- of leeractiviteit voldoet aan de volgende criteria[1]:
- Positieve wederzijdse afhankelijkheid: studenten hebben elkaar nodig om een opdracht succesvol af te ronden.
- Individuele aanspreekbaarheid: iedere student weet wat er van hem verwacht wordt en is medeverantwoordelijk voor het resultaat van de groep.
- Directe interactie: studenten moeten bij de uitvoering van de opdracht met elkaar communiceren, want dat verhoogt het leerrendement en maakt het leren voor de docent zichtbaar.
- Aandacht voor sociale vaardigheden: bij samenwerkend leren ontwikkelen studenten sociale vaardigheden, die ze nodig hebben voor steeds complexere samenwerkingsopdrachten.
- Aandacht voor het groepsproces: bij de begeleiding en evaluatie van de opdracht is er aandacht voor het groepsproces, zodat dat ook kan verbeteren.
Als je samenwerkend leren met technologie wilt ondersteunen, zijn er nog vijf aanvullende aandachtspunten[2]:
- Stel middelen beschikbaar. Het klinkt vanzelfsprekend, maar eerst en vooral heb je de juiste soft- en hardware nodig. Maak als docent een keuze of laat je studenten kiezen, maar stel dan wel goede criteria op.
- Instrueer studenten. Voor veel van hen is technologie, zeker als ze een toepassing niet kennen, een extra drempel. Laat zien hoe ze ermee moeten omgaan of maak een instructiefilmpje.
- Kies voor een blended vorm. Het is best mogelijk om volledig op afstand samen te werken, maar het is moeilijker te organiseren dan face-to-face, zeker bij de start. Elkaar zo nu en dan in levenden lijve zien stimuleert het samenwerkingsproces.
- Geef een duidelijke, concrete opdracht. Het is bij samenwerkend leren in een digitale omgeving nóg belangrijker om helder te formuleren, omdat jij en je studenten elkaar minder zien.
- Plan tijd in. Omdat je elkaar minder ziet, is het ook van belang om goed te plannen, zowel voor jou als voor je studenten. Samenwerkend leren kost online namelijk meer tijd dan in de klas.
Drie rondjes lopen
Een goede manier om in de klas zelfwerkzaamheid te begeleiden, is door drie rondjes te lopen. Elk rondje heeft zijn eigen functie.
- Eerste rondje: kunnen studenten zelfstandig aan het werk?
- Tweede rondje: studenten helpen.
- Derde rondje: wat hebben ze gedaan en geleerd?
In een digitale omgeving kun je natuurlijk niet door de klas lopen, maar je kunt de rondjes wel op een andere manier toepassen. Bijvoorbeeld in break-out-rooms waarin studenten in groepjes werken aan een opdracht. Je bezoekt de groepjes drie keer virtueel met hetzelfde doel als hierboven beschreven. Voeren studenten een opdracht asynchroon uit, dus tijd- en plaatsonafhankelijk, dan kun je afspraken inplannen om te zien of ze de opdracht hebben begrepen en zelfstandig aan de slag kunnen (rondje 1), om hen te ondersteunen en eventuele vragen te bespreken (rondje 2) en om op te halen wat is er is gedaan en geleerd (rondje 3).
Scaffolding
Individuele inhoudelijke ondersteuning bij zelfwerkzaamheid is belangrijk. Scaffolding is een vorm van differentiëren, met ondersteuning op maat voor iedere student. Scaffold is het Engelse woord voor steiger, een ondersteuning die stukje voor stukje wordt afgebroken.
Bij scaffolding gelden drie voorwaarden[3]:
- De ondersteuning van de docent is afgestemd op de individuele student, die het zonder hulp nog niet kan.
- De ondersteuning vermindert geleidelijk (fading).
- Er is een overdracht van verantwoordelijkheid richting de student.
Met deze vier stappen geef je scaffolding vorm:
- Achterhalen waar de leerling staat, de diagnose stellen: de docent onderzoekt wat de student al weet en wat nog niet.
- Verifiëren of de diagnose klopt: de docent checkt of hij met de student op één lijn zit, zodat de hulpvraag goed in beeld is.
- Op basis van de diagnose hulp geven: de docent stelt vragen, geeft feedback, instructie of uitleg.
- Checken of de hulp is aangekomen: de docent stelt vragen en laat herhalen, zodat hij weet dat de student voldoende heeft gehad aan zijn begeleiding.
Hulpladder
Een andere optie voor inhoudelijke ondersteuning bij zelfwerkzaamheid is die van onderaf opbouwen: van nauwelijks hulp naar steeds meer hulp tot voordoen of nadoen. Je geeft niet te weinig hulp, maar ook niet te veel, beklimt bij wijze van spreken de hulpladder. Het is een invulling van stap 3 bij scaffolding.
Een voorbeeld van een hulpladder:
10. De docent legt het uit door het voor te doen. |
9. De docent geeft gerichte aanwijzingen, bijvoorbeeld in de vorm van een hint: “Hebben we er wat aan als …”, “Zou je … eens kunnen proberen?” |
8. De docent helpt de student zicht te krijgen op wat hij al heeft gedaan door terug te blikken en vragen te stellen als: “Wat hebben we nu gedaan?”, “Wat heb je nu bereikt?” |
7. De docent helpt bij begripsvorming door een positief kritische houding aan te nemen: “Ja?”, “Waarom?”, “Hoe weet je dat?”, “Ben je daar zeker van?”, “Is dat zo?” |
6. De docent spiegelt de leerling en helpt zo bij de bewustwording: “Je zei net dat …”, “Je wilde …” |
5. De student haalt voorkennis op doordat de docent die formuleert: “Je weet al dat …”, “We hebben eerder gehad dat …” |
4. De student haalt voorkennis op doordat de docent ernaar vraagt: “Wat weet je al?”, “Waar doet deze opdracht je aan denken?” |
3. De student wordt zich bewust van zijn opdracht doordat de docent die formuleert: “We moeten …”, “In de opdracht staat dat je …” |
2. De student wordt bewust gemaakt van zijn opdracht doordat de docent vraagt naar wat hij moet doen: “Wat wil je weten?”, “Wat moet je doen?” |
1. Verwachting wekken. De docent doet niets, kijkt de student hooguit vragend aan en zegt: “Ja?”, “En?” |
Gebruik toepassingen bij zelfwerkzaamheid
Om na te gaan welke voorkennis studenten hebben en welke kennis of vaardigheden nog ontbreken, kun je ze tijdens de zelfwerkzaamheid een formatieve toets laten maken. Een andere goede aanpak voor de verwerking van leerstof is ze een of meer opdrachten laten maken gekoppeld aan een screencast, dus in de vorm van een interactieve video. Ook in een interactieve presentatie, die je geeft tijdens een videoles of die je beschikbaar stelt aan studenten, kun je opdrachten verwerken. De opbrengsten kun je (laten) verzamelen op een interactief whiteboard of prikbord. Verder zijn er nog veel toepassingen voor interactieve opdrachten, met de mogelijkheid om de voortgang te volgen, te begeleiden en feedback te geven.
Meer weten? Over al deze tools vind je meer informatie bij Leermiddelen en tools.
Bronnen
[1] Ast, M. van, Loor, O. de, Spijkerboer, L., Ebbens, S. en Ettekhoven, S. (2020). Effectief leren. De docent als regisseur. Groningen: Noordhoff
[2] Baars, G.J.A., Wieland, A., Ven, M. J. J. M. van de & Jager, K.M. (2006). Leren (en) doceren met digitale leermiddelen in het hoger onderwijs. LEMMA.
[3] Surma, T., Vanhoyweghen, K., Sluijsmans, D., Camp, G., Muijs, D. en Kirschner, P. (2019). Wijze lessen, 12 bouwstenen voor effectieve didactiek. Meppel: Uitgever Ten Brink Uitgevers